Verdoving is meer dan een pijnstiller.

Wat we in het dagelijks leven kortweg narcose, verdoving of anesthesie noemen, bestaat eigenlijk uit drie componenten: een pijnstiller, een spierverslapper en een slaapmiddel.
De spierverslappers zijn nodig om de chirurg makkelijker te kunnen laten werken.
Bij een zogenaamde algehele anesthesie worden alle drie deze middelen toegediend via een infuus in de arm.
Er kan echter ook regionaal of lokaal worden verdoofd.
Dan krijgt de patiënt meestal geen slaapmiddel, tenzij de ingreep te bedreigend is.
Bij lokale anesthesie wordt alleen de plaats verdoofd waar de ingreep plaatsvindt.
Een voorbeeld is de verdoving bij een tand of kies bij de tandarts.
Bij regionale anesthesie wordt bijvoorbeeld alleen een arm of been of het onderste deel van je lichaam voor pijnprikkels afgeschermd.
Anesthesie die je pijnloos maakt van je middel tot de tenen noemt men epidurale anesthesie.
Hierbij wordt een pijnstiller ingespoten in de wervelkolom, waar alle pijnzenuwen lopen.
Omdat daar ook de andere zenuwen van dat gebied doorheen gaan, kun je je benen dan ook niet meer bewegen.

Kort- of langwerkend.
Afhankelijk van de duur van de operatie kiest de anesthesist voor een kortwerkende of een langwerkende pijnstiller.
Juist door de ontwikkeling van deze zeer verschillende pijnstillers kan men tegenwoordig zo veel typen operaties uitvoeren: de harttransplantaties werden bijvoorbeeld mogelijk door de ontwikkeling van een langwerkende pijnstiller, de poliklinische operaties waarbij je binnen een dag weer naar huis kunt, zijn te danken aan de ontwikkeling van de kortwerkende pijnstillers en de kortwerkende slaapmiddelen.


Textur